Eind 2016 ging het Interreg-project PARTRIDGE van start. Sinds die tijd is er veel gebeurd. Belangrijkste verandering is dat we in alle demonstratiegebieden meer dan 7% optimaal habitat hebben aangelegd. Grote vraag is: heeft dit al opgeleverd waar we op hoopten? Halverwege het 5de uitvoeringsjaar kunnen we voorzichtig terugblikken.
Patrijs nog steeds niet gered!
Het welbekende boegbeeld van PARTRIDGE is de patrijs. Het vlaggenschip, de ambassadeur van de natuur op het boerenland. Meer specifiek het icoon van de open tot halfopen akkerlandschappen. Hoewel het project tot doel heeft om de algehele biodiversiteit te verhogen (30% toename), zijn alle ogen gericht op de patrijs. Een vogel die van de groep boerenlandvogels misschien wel het lastigst is waar te nemen. Laat staan goed te monitoren.
Telmethodes
Binnen het project zijn tot dusverre drie telmethodes uitgevoerd om een beeld te krijgen van de patrijs. Ten eerste de geluidstelling (‘springcounts’) in februari en maart waarbij de roepende mannetjes worden gekarteerd. Met behulp van boxjes waarmee de roep wordt afgespeeld, worden 5 vaste transecten per gebied afgelopen. Ten tweede is er de de broedvogelkartering, waarbij conform de SOVON BMP-richtlijnen alle vogelsoorten worden geregistreerd. Ten slotte wordt van juli tot en met september de kluchtentelling (‘autumn counts’) uitgevoerd. We gaan hier verder niet dieper in op de exacte telmethode. Deze methodes worden binnen het project in uitgebreide protocollen vastgelegd. Wat hier belangrijk is, is dat zowel in de 10 demonstratiegebieden als in de 10 referentiegebieden, dezelfde methodes worden aangehouden. In 2023 volgen de resultaten van alle landen samen, maar hieronder geven we vast een korte update van de uitkomsten in de Nederlandse gebieden.
Roepende haantjes
Als we kijken naar de eerste telmethode, de ‘geluidstelling’, blijkt voor Nederland dat na 4 jaar tellen het aantal roepende haantjes in de demogebieden wel is toegenomen, maar niet harder is gestegen dan in de referentiegebieden. In het Brabantse referentiegebied Genderen is de toename - met name na de resultaten van 2021 - zelfs sterker. Experts binnen het project hebben het vermoeden dat in de referentiegebieden ongepaarde haantjes langer blijven reageren op het afspelen van geluid. Waarnemingen in het veld bevestigen dit. Al vanaf de tweede telronde hielden gepaarde vogels in de demonstratiegebieden zich stil tijdens de geluidstelling. Het is aannemelijk dat patrijzen in goed leefgebied hogere dichtheden bereiken en daardoor succesvoller en sneller een partner vinden. We zullen de geluidstelling toch continueren, omdat we op langere termijn wel een positief effect verwachten.
Voorlopige resultaten van de voorjaarstelling in Brabant
Verscholen leven
De tweede telmethode waarbij de patrijs wordt gevolgd is de broedvogelkartering. Bij deze telling is geconstateerd dat de patrijs nauwelijks wordt waargenomen. In de Oude Doorn (ruim 500 hectare) bijvoorbeeld werden in 2021 tijdens alle rondes samen slechts 3 territoria aangetroffen. Terwijl het geschatte aantal broedparen op basis van de geluidstelling en de losse waarnemingen in de rest van het seizoen eerder op 20 broedparen ligt. Belangrijkste oorzaak van dit verschil is het verscholen leven van de patrijs. Vaak moet je ze bij toeval ‘opstoten’ voordat je ze ziet. Tijdens de broedvogelkartering lopen tellers een vaste route, grotendeels over wegen, waarbij de kans op het verstoren van patrijzen laag is. Bovendien zijn door alle ingezaaide randen en bloemenblokken de patrijzen veel slechter zichtbaar geworden. Tijdens veldbezoeken door vrijwilligers voor het zenderonderzoek of door projectmedewerkers voor de beoordeling van maatregelen, worden er veel vaker vogels gespot. Tijdens de broedvogelkartering gebeurt dit sporadisch.
Een klucht patrijzen..
Tenslotte worden er tijdens de kluchtentelling (tussen juli en september) zo veel mogelijk waarnemingen verzameld van groepjes patrijzen. Dit zijn veelal jonge vogels met hun ouders. Deze waarnemingen komen van medewerkers van Landschapsbeheer Zeeland en Brabant, van vrijwilligers, jagers, omwonenden en van boeren. Na clustering van alle waarnemingen komt hier ieder jaar een maximaal aantal kluchten uit naar voren en bovendien een gemiddeld aantal vogels per klucht. Deze aantallen zijn een indicatie van het broedsucces. De tellingen laten zien dat het aantal kluchten én de kluchtgrootte gedurende het project stabiel is gebleven. In de Oude Doorn worden jaarlijks gemiddeld 10 kluchten, met een gemiddelde grootte van 7 vogels, waargenomen.
Effect
Als we de voorlopige resultaten samen nemen, zien we nog niet de gehoopte toename in aantallen. Het blijkt dat het niet eenvoudig is om de patrijs goed te monitoren en dat effect van maatregelen niet op korte termijn zichtbaar is. De patrijs is een mooi icoon van het project, maar een soort die het lastigst blijkt 'te vatten'. Toch denken we dat de komende jaren het effect van de maatregelen op de patrijs wel zal boven drijven. Waarom we dit verwachten heeft te maken met andere resultaten bij het insectenonderzoek en het broedvogelonderzoek. Die laatste zullen we in het volgende nieuwsbericht behandelen.
Veel dank gaat uit naar alle vrijwilligers en omwonenden die jaarlijks mee helpen met de uitvoering van de tellingen.