Eind 2016 ging het PARTRIDGE-project van start. Dit zogeheten Interreg-project wordt gefinancierd door de Europese Unie en loopt tot en met 2023 in Nederland, België, Duitsland, Schotland, Engeland en Denemarken. Het heeft als doel om de leefomstandigheden van de patrijs en andere soorten van open akkerland te verbeteren. In dit artikel belichten we — vooruitlopend op de afronding van het project in 2023 — alvast de resultaten uit Zeeland en Brabant.
De resultaten uit Zeeland en Brabant
Het is een inmiddels bekend verhaal: het gaat helemaal niet goed met de patrijs. De soort neemt in vrijwel heel Europa af als broedvogel, met een achteruitgang van de aantallen in Europa van maar liefst 87% sinds 1980. In Nederland zette de afname van de patrijs al rond 1950 in. Ons land herbergde in 2015 zo’n 4500-5500 broedparen. Dat lijkt misschien nog heel wat, maar is een schijntje vergeleken met vroeger. Alleen al tussen 1984 en 2015 zijn ze in Nederland met 90% afgenomen. Die schrikbarende cijfers waren de aanleiding voor Vogelbescherming om samen met internationale en regionale partners in Nederland, namelijk Het Zeeuwse Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en Brabants Landschap, PARTRIDGE op te zetten.
Voor PARTRIDGE werden in tien demonstratiegebieden verspreid over zes landen maatregelen uitgevoerd om het leefgebied voor patrijzen te verbeteren. De gedachte achter PARTRIDGE is dat van deze maatregelen de héle biodiversiteit van het akkerland profiteert. Dus ook vogels als kievit, veldleeuwerik en gele kwikstaart die in akkers leven zouden er baat bij moeten hebben. Ook andere soorten, zoals insecten, hazen en reeën zouden moeten meeliften op de maatregelen.
Over de ecologie van de patrijs is dankzij internationaal en nationaal onderzoek veel bekend. Dus ook over de eisen die de soort stelt aan zijn leefgebied weten we al veel. Met die kennis is een samenhangend pakket van maatregelen gekozen om het leefgebied te verbeteren: bloemenblokken, keverbanken, patrijzenhagen, insectenrijk grasland en winterstoppels. Hiermee wordt nestgelegenheid, kuikenvoedsel, dekking en wintervoedsel gecreëerd, waardoor zowel het broedsucces als de overleving van jonge en volwassen patrijzen wordt vergroot.
Meten is weten
De effecten van de maatregelen in de voorbeeldgebieden op patrijzen en andere soorten werden jaarlijks gemeten, net als in tien vergelijkbare referentiegebieden zónder maatregelen. Voor de monitoring werden diverse methoden gebruikt. In het vroege voorjaar vindt een telling plaats van roepende patrijzen, waarbij met een klein boxje het geluid van een roepend patrijzenhaantje wordt afgespeeld. Nabije mannetjes reageren hierop, waardoor ze te tellen zijn. Groepen patrijzen (‘kluchten’ met een fraai, oud woord) worden na het broedseizoen in juli-september geteld en later nog eens in de winter, waarbij ook alle andere wintervogels worden geteld. Met een uitgebreide territoriumkartering volgens de BMP-methode van Sovon Vogelonderzoek Nederland worden in het voorjaar alle broedvogels geteld. Zoogdieren (hazen, konijnen, reeën, vossen en huiskatten) worden geteld in de winter, met behulp van lichtbronnen. In de Nederlandse projectgebieden werden ook insectenpopulaties systematisch geteld. Verder brachten de projectmedewerkers ook het leefgebied in kaart, door middel van een halfjaarlijkse inventarisatie van landschapselementen, gewassen en maatregelen.
PARTRIDGE in Zeeland en in Brabant
In Nederland doen drie provinciale terreinbeheerders mee aan PARTRIDGE: Het Zeeuwse Landschap, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en Brabants Landschap. In Zeeland werd een gebied van 500 hectare in Burghsluis als voorbeeldgebied gekozen, in Noord-Brabant ligt het demonstratiegebied Oude Doorn nabij Almkerk.
Via deze link kunt u een (Engelstalige) rondleiding volgen door het demogebied Burgsluis (Ze), en
via deze link vindt u een vergelijkbare rondleiding door het demogebied Oude Doorn (NB).
In Zeeland was het aantal territoria van de patrijs in Burghsluis bij aanvang van het project al veel hoger dan in het referentiegebied, Nieuwerkerke. Het aantal schommelde wel enigszins in de periode 2016-2022, met twee slechte jaren en vier goede jaren (zie figuur 1). Een toename kon ondanks de genomen maatregelen niet worden aangetoond; het aantal nam echter ook niet af, in tegenstelling tot de landelijke trend van de patrijs. In het referentiegebied werden in de laatste twee jaar van het project zelfs geen patrijzen meer waargenomen. De broedvogelbevolking als geheel vertoonde wel een toename, in tegenstelling tot een afname in het referentiegebied. Met name de soorten van open akkerland, zoals gele kwikstaart, graspieper en veldleeuwerik namen toe, maar ook soorten uit kleinschalig cultuurland, zoals grasmus, kneu, groenling en fazant. Ook in Brabant zien we bij deze soorten een lichte stijging van het aantal. dat stemt positief. Voor de meeste van deze soorten sluit die lichte toename aan op de landelijke trend.
In Brabant is aanvullend op de geluidstelling ook een kluchtentelling uitgevoerd om een indicatie van het broedsucces te krijgen. Hieruit bleek dat het aantal kluchten én de kluchtgrootte stabiel is gebleven gedurende de looptijd van het project. Gezien het landelijk achteruit hollen van de aantallen patrijzen, zijn stabiele aantallen in het demogebied al een winst. In de Oude Doorn werden jaarlijks zo'n 10 kluchten met een gemiddelde grootte van 7 vogels waargenomen. In 2022 werd een recordaantal van 14 kluchten geteld.
Aantal patrijzen stabiel, biodiversiteit groeit
Als we de resultaten van Zeeland en Brabant tegen het licht houden, dan blijkt nog geen toename van de patrijs, zoals gehoopt. Er is voor de soort dus nog geen effect zichtbaar van de maatregelen op deze relatief korte termijn van zes jaar. Verheugend is wel dat het aantal patrijzen in elk geval stabiel is gebleven. Toch is de hoop dat de genomen maatregelen ter verbetering van het leefgebied de komende jaren zal resulteren in een werkelijke toename van het aantal patrijzen. In beide demogebieden ligt nu meer dan 7% aan optimaal leefgebied. We vermoeden dat een nog groter gebied (dan de huidige 500 ha) en nóg meer maatregelen (dan de huidige 7% van het oppervlakte) nodig zijn om de patrijzenpopulatie echt te doen groeien en te herstellen. Duidelijk is wel dat al deze maatregelen een zeer positief effect hebben op de algehele biodiversiteit in het gebied.
Zo is het aantal insecten in de demogebieden flink gestegen, wat een verbetering van de voedselsituatie voor jonge patrijzen zou kunnen betekenen. In Oude Doorn is ook aangetoond dat het aantal regenwormen in de aangelegde bloemenblokken hoger is dan op reguliere akkerbouwpercelen. Dit toegenomen voedselaanbod heeft op broedvogels en zoogdieren een positief effect. Verder is het aantal roofvogels in de demogebieden toegenomen, een indicatie voor voldoende voedsel voor deze veeleisende groep. Daarnaast hebben de zoogdiertellingen aangetoond dat het aantal hazen en reeën in de demogebieden is verdubbeld sinds het begin van het project.
Wat betreft akkervogels laten veruit de meeste van onze doelsoorten een duidelijk stijging zien van het aantal territoria in de proefgebieden. Zo is ook het aantal territoria van de veldleeuwerik en fazant verdubbeld sinds de start van het project. Ook zijn de aantallen wintervogels er vele malen hoger dan in de referentiegebieden (figuur 2)
De toename van het aantal broedvogels, de hogere aantallen insecten, de hogere dichtheden van hazen en natuurlijk het beeld van nog steeds redelijke aantallen patrijzen in het gevarieerde, schitterende landschap met akkerranden, hagen, bloemenblokken en keverbanken in de demonstratiegebieden stemt hoopvol. PARTRIDGE is een project van de lange adem, waarin boeren, vrijwilligers en projectteams samen heel hard hebben gewerkt aan het optimaal inrichten van het landschap, het monitoren en analyseren van resultaten en het laten zien van het belang van akkernatuur in Nederland. Daarom is het een goede zaak dat de lokale partners en deelnemende agrariërs, met hulp van de provincies en agrarische collectieven, de maatregelen in de demonstratiegebieden ook de komende jaren in stand zullen houden, en dat de partners en vrijwilligers doorgaan met het monitoren van de populaties boerenlandvogels.