Heggen zijn er als sinds mensenheugenis, vaak geplant als omheining of afscheiding. Ze zijn er in allerlei soorten, vormen en maten. Van een strak geknipte liguster- of beukenhaag rond een tuin, tot vrij grote en uitbundige hagen zoals de meidoorn in het buitengebied. Daarnaast kan een haag bestaan uit een enkele rij met struiken van één soort, of uit een gemengde haag met meerdere soorten.
Plant eens een haag!
Mussen vertoeven graag tussen de takken en bladeren. Luister maar eens als je langs een haag loopt. Grote kans dat je luid gekwetter hoort.
Knipheggen
Vroeger bestonden heggen uit meidoorn (crataegus sp.). Met zijn korte doorns is dit een ideale soort om ongewenste bezoekers te weren of om vee in de wei te houden. Karakteristiek waren dit soort heggen rond fruitboomgaarden en groentetuinen op boerenerven. In Zuid-Limburg dienden ze als perceelscheiding en als veekering. Daar zie je ze nog liggen op de heuvels. Vooral in het Mergellandschap zijn ze nog steeds beeldbepalend. Maar vergis je niet, ook in Brabant hebben deze heggen en hagen hun dienst bewezen.
De populaire meidoorn maakte later plaats voor de gewone beuk (fagus sylvatica) en soms ook de haagbeuk (carpinus betulus). De gewone beuk houdt in de winter zijn blad, in tegenstelling tot de haagbeuk. Gedurende de seizoenen verkleurt het blad van de gewone beuk van groen in de zomer naar tabaksbruin in de herfst. Deze bladeren vallen pas in de loop van april af wanneer de nieuwe bladeren alweer tevoorschijn komen.
Soorten in kniphagen
Naast de meidoorn, gewone beuk en haagbeuk zijn er nog opties om het landschap te verfraaien. Denk aan de veldesdoorn (acer campestre, ook wel spaanse aak) en japanse liguster (ligustrum ovalifolium). Voor gemengde hagen zijn kornoelje (cornus sanguinea), kardinaalsmuts (euonymus eruopaeus), hazelaar (corylus avellana), inheemse liguster (ligustrum vulgare) en eik (quercus robur) zeer geschikt. In het voor- en najaar geven gemengde hagen een gevarieerd beeld in het landschap vanwege de kleurverschillen. Ook voor de natuur heeft dit een meerwaarde. Een gemengde haag biedt een jaarrond voedsel en veiligheid voor diersoorten als vogels en insecten.
Aanplant kniphaag
Meestal wordt uitgegaan van een enkele rij met vier struikjes per strekkende meter. In gemeenteplantsoenen en siertuinen wordt ook met meerdere rijen gewerkt, maar voor een haageffect is een enkele rij toereikend.
Werkwijze kniphaag
- Graaf een sleuf met een diepte van ten minste dertig centimeter.
- Plaats de struikjes in de sleuf. Gebruik eventueel een opgespannen koord om dit in een rechte lijn te kunnen doen.
- Gebruik de grond uit de sleuf om deze weer dicht te zetten*. Trek de struikjes iets omhoog zodat de grond goed tussen de wortels kan komen. De bovenste wortels dienen net onder het maaiveld te zitten. Plant dus ook zeker niet te diep.
- Trap de grond lichtjes aan.
* Plant je een gewone beuk, dan is de aanbeveling om de grond uit de sleuf te mengen met potgrond. Dit bevordert de groei van deze soort. Een beuk groeit namelijk beter in aanwezigheid van een bepaalde schimmel. Om die reden werd vroeger ook wel grond gebruikt afkomstig van een bestaande beukenhaag.
Beheer kniphaag
Om een dichte heg te krijgen, raden we aan om direct na het planten de heg te snoeien. Zowel de bovenkant als de zijkant. Dit stimuleert de vertakking waardoor een volle heg ontstaat. Laat de heg elk jaar iets hoger worden tot de gewenste hoogte is bereikt. Met het planten van hogere struiken om daarmee eerder de gewenste hoogte te verkrijgen, ontstaat dus niet als vanzelf een dichte heg!
De eerste jaren na aanplant kan de heg het beste tweemaal per jaar worden geknipt. De eerste keer vóór 21 juni (de heg heeft dan de kans om nieuwe loten/takken te vormen), en de tweede keer rond 1 oktober. Zorg ervoor dat de bovenkant van de heg iets smaller is dan de onderkant, zodat het licht goed bij de onderkant van de struiken kan komen.
In plaats van jaarlijks knippen wordt soms ook gekozen voor minder frequent onderhoud, bijvoorbeeld eens in de 2 à 3 jaar. Hiermee worden robuustere heggen verkregen die interessanter zijn voor onder meer insecten en zangvogels. Deze manier van beheren past met name bij meidoorn- en gemengde hagen.
Struweelhagen
Een struweelhaag wordt aanmerkelijk minder intensief gesnoeid. Deze heggen laat men uitgroeien waarbij om de zes tot twaalf jaar de heg in zijn geheel wordt teruggezet tot ruim een meter boven de grond. Vroeger werden dit soort heggen ook wel gevlochten, een ambacht waar weer steeds meer belangstelling voor is. Zo wordt jaarlijks het NK Maasheggenvlechten gehouden waarbij teams uit binnen- én buitenland meedoen.
Struweelhagen komen van oudsher vooral voor in de uiterwaarden van de grote rivieren; langs de Maas in Oost-Brabant en Noord-Limburg (de Unesco erfgoed Maasheggen), langs de IJssel en langs de Rijn. Ook zien we ze terug langs sloten op oude zeekleigronden, met name in Zuid-Beveland. Doordat ze niet frequent worden gesnoeid, kunnen ze goed tot bloei komen en leveren ze bessen. Dat maakt struweelheggen van een grotere waarde voor de natuur dan de knipheggen.
Struweelheggen bestaan meestal uit meidoornsoorten, zoals de eenstijlige meidoorn (crataegus monogyna). Vaak wordt deze gemengde met soorten als de tweestijlige meidoorn (crataegus laevigata), veldesdoorn, gelderse roos (viburnum opulus), diverse wilde rozen, kardinaalsmuts en rode kornoelje. Ook sleedoorn (prunus spinosa) is een optie, maar deze soort geeft veel wortelslag wat op den duur veel onderhoud vraagt.
Aanplant en beheer struweelhagen
Net als knipheggen worden struweelhagen ook meestal geplant in een enkele rij met vier struikjes per strekkende meter. Bij de aanplant van meidoorn moet rekening gehouden worden met bufferzones in verband met het zogenaamde Bacterievuurbeleid. In sommige gebieden mogen namelijk geen meidoorns aangeplant worden. Let er bij de aanschaf van meidoornstruiken op dat deze van gecertificeerde autochtone herkomst zijn.
Als de struiken enkele meters hoog zijn, kan de heg voor de eerste keer tot een gewenste hoogte worden teruggezet. De langere twijgen kan je gebruiken om een heg te vlechten. Bij volgende snoeibeurten dient het takhout telkens iets boven de vorige snoeihoogte te worden gesnoeid om te voorkomen dat de 'knotjes' te vanzelf ontstaan, beschadigt raken. Deze beheertechniek noemen we ook wel 'snoei op groei'. Op de lange duur kan je - als je dat wil - de struik lager terugsnoeien, tot onder de ontstane knot.