Landschap
De Noordelijke Kempen nemen in Europa een prominente plaats in. Dit landschap van heide en vennen kwam tot stand door de symbiose tussen mens en natuur.
Het ontstaan van dit prachtige open landschap ging hand in hand met de komst van nederzettingen in het gebied. Door de eeuwen heen werden de oorspronkelijke bossen ontgonnen en omgevormd tot een landbouwlandschap. De bewoners van de nederzettingen waren aangewezen op het heidelandschap met zijn arme bodems, ongeschikt voor akkerbouw. Om te overleven ontwikkelden ze dan ook aangepaste landbouwmethodes.
Overdag graasden schapen op de uitgestrekte heide buiten. ‘s Nachts overnachtten de schapen in een stal, de zogenaamde potstal. Men maaide en plagde heide om in de potstal te gebruiken. Plaggen is het verwijderen van de bovenliggende strooisellaag tot een zekere diepte. Zo ontstonden voedselarme bodems.
De verkregen stalmest werd gebruikt om de akkers rondom de nederzetting vruchtbaar te maken voor akkerbouw. Zo slaagden de bewoners van de heide zichzelf van voedsel te voorzien. Daarnaast leverden de vochtige heide, vennen en venen door het steken van plaggen en turf de nodige brandstof voor andere doeleinden. Ook de verschillende planten van de heide zelf hadden vele functies. De struikheide werd bijvoorbeeld gebruikt als bezem, matrasvulling en zelfs als fundering voor wegen.
Door de langzame ontginning en de beperkte ingrepen ontwikkelde zich een symbiose tussen mens en natuur en ontstond een heel nieuw en gevarieerd landschap met grote soortenarme vlaktes met dwergstruiken en open zand met door uitstuiving ontstane vochtige laagtes, kleine veentjes en vennetjes met zandruggen met struwelen en bosjes. Het heidelandschap was geboren. Een mozaïek van droge en natte heides, stuifzanden, en andere biotopen en altijd aangrenzend aan agrarisch gebied, beekdalen en dorpen. Deze geleidelijke en eeuwenlange ontwikkeling maakt onze heidegebieden tot deel van ons cultureel erfgoed.
Door de grote behoefte aan goedkoop hout o.a. voor de mijnen en de uitvinding van kunstmest in de twintigste eeuw raakte het potstalsysteem in onbruik en konden ook de arme gronden ontgonnen worden voor aanplant met grove den en voor de landbouw. De eens zo uitgestrekte heideterreinen komen sindsdien nog slechts sporadisch en versnipperd voor in het landschap en worden sterk beschermd.
Habitattypen
Elke soort en elk habitattype waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, is toegelicht in een Europees erkend profiel. Hierin staat meer informatie over de landelijke verspreiding, de kwaliteitskenmerken en de landelijke staat van instandhouding.
De profielen zijn wetenschappelijke achtergronddocumenten die het beleidsmatige kader vormen voor de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen. Voor de Regte Heide, Riels Laag en de Rovertse Heide zijn onderstaande habitattypen aangewezen. Klik op de tabel voor een vergroting.
Doelstellingen
Met dit LIFE-project wil Brabants Landschap belangrijke kenmerken van Kempische landschap herstellen. De oppervlaktes en de kwaliteit van de overgebleven heide, heischraal grasland en andere typische habitats, die nu sterk gereduceerd en versnipperd zijn, zullen toenemen.
De ecologische doelstellingen voor het project:
- Ontwikkelen van methodes voor herstel van heischraal grasland en behoud en herstel van de broedende weidevogels.
- Grootschalig herstel van de sterk bedreigde heischrale graslanden door afgraven en/of uitmijnen van weilanden op voormalige landbouwgrond. Hierbij wordt rekening gehouden met de weidevogels waar dit van toepassing is.
- Herstel van heischrale graslanden (H6230*), duinheide (2310/2330) en vochtige heide (4010) door verwijderen van jong bos.
- Kwaliteitsverbetering van gedegradeerde heischrale graslanden (6230*), duinheide (2310/2330) en vochtige heide (4010).
- De kennis, opgedaan door het testen en implementeren van uitmijnen, delen met andere partners in het Natura 2000-netwerk.
Heischraal grasland
De focus van het project ligt op herstel van heischrale graslanden (6230*). Dit zijn soortenrijke grazige vegetaties op voedselarme bodems die gedomineerd worden door grasachtigen. Op de voedselarme bodems is de biomassaproductie gering en komen gespecialiseerde soorten voor. Enkele typische plantensoorten zijn borstelgras, tandjesgras, tormentil, welriekende nachtorchis en liggend walstro. Heischrale graslanden zijn aantrekkelijk voor onder andere vlinders (bont dikkopje, hooibeestje), sprinkhanen (snortikker, knopsprietje) en reptielen (hazelworm, levendbarende hagedis) en zijn het oorspronkelijke habitat van allerlei weidevogels (grutto, wulp, kievit).
"Weide”vogels Heischraal grasland is een prioritair habitat omdat het de laatste decennia sterk is achteruitgegaan. Die trend is te wijten aan onder andere ontginning voor landbouwgrond, verzuring, verdroging, eutrofiëring, verbossing en te intensieve begrazing. Momenteel is het een van de meest bedreigde habitattypes in Nederland en ook op Europese schaal is de oppervlakte sterk gereduceerd.
De Regte Heide en het Riels Laag waren tot voor kort belangrijk voor weidevogels, zoals grutto, kievit en wulp. Het gebied is een van de laatste heidegebieden in Nederland waar korhoen gebroed heeft.
Vóór de grote landbouwontginningen in de eerste helft van de 20e eeuw, kwamen de soorten die we tegenwoordig kennen als “weidevogels” voor in iets rijkere vochtige en natte heidegebieden. In de gebieden van dit project waren dergelijke landschappen aanwezig. De meer kritische soorten, zoals korhoen en zwarte stern, waren er in die tijd al verdwenen door drainage van de laagten en verbossing van de heiden. De landbouw had in eerste instantie een positief effect op de overblijvende weidevogels. De toen nog lichte bemesting zorgde voor een rijker bodemleven en dus een groter voedselaanbod. Tot eind jaren zestig konden grutto’s, kieviten en wulpen zich goed aanpassen aan de nieuwe situatie. Echter door intensivering van de landbouw, waarbij graslanden werden omgevormd naar akkers of steeds vroeger werden gemaaid, verdwenen de broedplekken van deze vogels.
Gedurende het project zal een groot deel van de graslanden weer worden omgezet in de oorspronkelijke heischrale graslanden. Door de uitbreiding van heischrale graslanden in combinatie met andere maatregelen in het gebied, waarbij ook de mineralenbalans wordt hersteld, wordt het gebied als geheel een geschikter habitat voor (weide)vogels. De diversiteit aan geschikte biotopen, voedsel en waterhuishouding zal toenemen. Ook wordt verwacht dat andere soorten zich opnieuw zullen vestigen.
Andere habitattypen
Op kleinere schaal omvat het project het herstel van enkele andere habitattypes:
- Duinheide (2310) en duingraslanden (2330) zijn ijle vegetaties op droge zandbodems zonder profielontwikkeling. Dit soort bodems en de daarmee gepaard gaande vegetatie komt voor op open landduinen, waar invloeden als droogte en verstoring het ontwikkelen van een dichtere vegetatie verhinderen. De vegetatie bestaat uit dwergstruiken (struikhei, stekelbrem), grasachtigen (buntgras, fijn schapengras, zandzegge), éénjarige planten (heidespurrie, dwergviltkruid) en korstmossen. Deze habitats zijn rijk aan ongewervelden zoals bijen, roofvliegen en zandloopkevers.
- Vochtige heide (4010) is een dwergstruikenvegetatie op voedselarme zandgronden met permanent hoge grondwaterstand. Gewone dophei en struikhei zijn er de belangrijkste soorten. Daarnaast is er gewoonlijk een goed ontwikkelde moslaag aanwezig met veenmossen en levermossen. Andere typische soorten zijn veenpluis, moeraswolfsklauw, kleine en ronde zonnedauw en blauwe zegge.
Natuurherstel
De natuur op de Regte Heide, Riels Laag en Rovert is het resultaat van historische vormen van landgebruik. Zonder de mens zou het gebied grotendeels met bos zijn begroeid. De plantensuccessie naar struweel en bos werd door extensieve vormen van landbouw (beweiding, maaien) steeds tegengehouden en kon dan weer opnieuw beginnen.
Actief ingrijpen is daarom het beheer. Maar door het steeds intensiever wordende landbouwgebruik gepaard gaand met een zeer sterke toename van meststoffen zijn habitats en de daarbij horende soorten hier sterk verarmd.
Op de hei heeft vooral de verzuring en vermesting vanuit de lucht een sterk negatief effect op de soortensamenstelling. Onder invloed van het verzurend effect zijn belangrijke bodemmineralen verweerd en verdwenen en de voedselarme zure bodem wordt nog zuurder waardoor karakteristieke soorten verdwijnen. Algemene ruigtesoorten nemen door de vermesting toe.
In het kader van het LIFE-project wordt door de toevoeging van verdwenen mineralen met vulkanische gesteentemeel -die tevens de zuurgraad van de bodem geleidelijk weer verbeterd- de kwaliteit van de heide verbeterd. Op de in het terrein aanwezige paraboolduinen wordt eerst de bestaande heidevegetatie tot op het maaiveld afgemaaid (chopperen), waarna het gesteentemeel wordt toegevoegd.
Op de Rovertse heide zal de komende jaren soortenarm naaldbos worden gekapt om de hier oorspronkelijk aanwezige stuifzandheide (2310) weer te herstellen. Op de Algemene Hoogtekaart van Nederland is het nu met naaldbos begroeide paraboolduin duidelijk te zien. In de regio De Kempen wordt er loofbos voor terug geplant.
UPDATE ROVERTSE HEIDE
Onder aan deze pagina zijn foto's te zien van de locatie in april 2022. Het reliëf wordt goed zichtbaar en er is veel variatie tussen open stukken, schrale stukken en onbewerkte delen. Daardoor ontstaat straks ook veel variatie in vegetatie. Er zijn ook sloten gedempt. Bestaande heideplanten, loofhout en hulst tegen de bosrand zijn gespaard. Ook worden zoveel mogelijk omgevallen bomen en dood hout in deze zone gespaard.
Riels Laag
Aan weerszijden van de Oude of Rielse Leij bevinden zich graslanden. Voor de graslanden ten zuiden van het Hoefke worden in het project herstelmaatregelen genomen ten behoeve van de weidevogels. In het verleden kwamen hier grote aantallen weidevogels voor. Voordat Brabants Landschap ze in beheer had, kenden deze een intensief landbouwkundig gebruik. Op basis van analyses van de bodem zullen een aantal herstelmaatregelen worden uitgevoerd.
- Afgraven
De snelste manier om te verschralen is het afgraven van de bovenste, nutriëntenrijke laag. Armere bodems komen dan aan de oppervlakte, waar de gewenste plantensoorten beter kunnen groeien. Met afgraven wordt echter ook de zaadbank verwijderd, waardoor de kolonisatie door deze plantensoorten zeer traag kan gaan. Ook bodemfauna heeft tijd nodig om terug te ontwikkelen. Een periode met minder bodemfauna kan heel ongunstig zijn voor soorten als weidevogels, die er voor hun voeding van afhankelijk zijn. Soms is dit echter de enige maatregel die nog mogelijk is. - Maaien en afvoeren
Een minder drastische methode voor verschraling is maaibeheer. Door twee of driemaal per jaar het grasland te maaien en het maaisel af te voeren, kan men nutriënten aan de bodem onttrekken zonder ze terug in omloop te brengen. Deze methode is zeer geschikt bij niet al te hoge nutriëntenconcentraties. Bij te hoge concentraties vraagt deze techniek enorm veel tijd. Daarnaast kan het proces traag gaan door een verkeerde verhouding tussen stikstof en fosfaten, zoals deze vaak aanwezig is (zie boven). Omdat de stikstofconcentratie in de bodem snel afneemt, wordt de biomassaproductie van het grasland ook lager. Het neemt dan minder fosfaat op, waardoor de fosfaatconcentratie nog lang te hoog blijft. - Uitmijnen
Om bovenstaand probleem tegen te gaan, werd het principe van uitmijnen ontwikkeld. Deze techniek is ongeveer dezelfde als maaibeheer, met het belangrijke verschil dat na iedere maaibeurt bemest wordt met een gecontroleerde hoeveelheid stikstof en kalium, maar zonder fosfaten. Hierdoor kan het grasland zeer productief blijven en de maximale hoeveelheid fosfaten verwijderen. Tijdens de omvorming wordt het grasland tijdelijk een weinig biodivers en hoogproductief, gedomineerd door slechts enkele soorten. Maar de verschralingsdoelen voor fosfaten kunnen hierdoor veel sneller bereikt worden.
Er wordt uiteraard rekening gehouden met het broedseizoen en daarnaast zal de aanwezigheid van bodemfauna (voedsel voor de weidevogels) tijdens de omvorming gemonitord worden.
De keuzes zijn afhankelijk van de uitkomsten van het bodemonderzoek die in de loop van september/oktober 2020 zullen vrijkomen.
Kennisopbouw
In dit project wordt de techniek van uitmijnen toegepast (zie pagina ‘Natuurherstel’). Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan. Twee onderzoekspartners (Universiteit Gent en Stichting Bargerveen) zijn betrokken in het project, zodat alle maatregelen op een goede en wetenschappelijk onderbouwde manier kunnen worden uitgevoerd.
Daarnaast is dit project een unieke kans om de beperkte kennis fors uit te breiden. Naast ondersteuning zullen de partners dus ook aan kennisopbouw doen. Op die manier kunnen we veel leren dat ook voor toekomstig graslandherstel op andere plaatsen van belang kan zijn.
Uitmijnen
Wat betreft de kennis rond uitmijnen is het Labo voor Bos en Natuur van de Universiteit Gent een autoriteit in de Benelux. Met enkele doctoraten en thesissen over het onderwerp beschikken zij over de kennis en expertise om het uitmijnbeheer in het project te ondersteunen. Zij zullen de nodige bodemanalyses doen om te bepalen waar welke herstelmaatregelen het best genomen zullen worden. Door constante monitoring van afvoer van fosfaten kunnen zij de werken bijsturen waar nodig en zijn zij in staat om nuttige data te verzamelen.
Voedselbeschikbaarheid voor weidevogels
Over het effect van uitmijnen op de voedselbeschikbaarheid voor weidevogels is zeer weinig bekend. Gezien de aanzienlijke populaties weidevogels in de projectgebieden is het wel van belang om dit van dichtbij op te volgen. Expert op dit vlak is Stichting Bargerveen. Zij zullen onderzoeken wat de effecten van verschillende hersteltechnieken op de condities voor weidevogels zijn. Op die manier kunnen we tot een optimale uitmijntechniek voor weidevogelgebieden komen. Indien een goed systeem kan worden ontwikkeld, zal het mogelijk zijn om deze ook toe te passen elders in Europa, waar de aanwezigheid van weidevogels graslandherstel bemoeilijkt.
Kennis delen
Het combineren van graslandherstel met weidevogelbeheer is een vrij nieuw gegeven. Daarom willen we de kennis die we hierover vergaren tijdens het project optimaal kunnen delen. Ook zullen input en ervaringen van anderen van pas kunnen komen in dit project. Samenwerking met andere vergelijkbare organisaties noemen we ook wel twinning. Om optimaal kennis te kunnen verspreiden, wordt samen met Eurosite een ‘twinningproject’ over het onderwerp opgestart. Daarbij komen terreinbeheerders en onderzoekers uit heel Europa met elkaar in contact om wederzijds kennis te delen.